Paddenstoelen plukken met Yiannis

DSC_0113Ik trek de gordijnen open van de hoge ramen in de slaapkamer en kijk verrast het dal in. Een witte nevel is tussen de bergflanken in gekropen en ligt als een wollen deken over de huizen beneden waardoor ze verdwenen lijken. Maar de hemel is helder en de zon schijnt. Weldra zal de nevel oplossen en zullen de huizen in het dal weer tevoorschijn komen. We zitten aan het ontbijt in hotel Porfyron, waar Rita zoals elke morgen onder andere haar zelfgemaakte jammetjes op tafel heeft gezet. Er is zoveel keuze dat je vaak niet weet wat eerst proeven. De citroenmarmelade is tot nu toe mijn favoriet. We zijn van plan om vandaag naar de archeologische site van Dodoni te trekken. Maar na een tip van Manolis, de gids die ons begeleidde tijdens de hiking, en een vraag aan Rita, kunnen we vandaag met haar man Yiannis paddenstoelen gaan plukken. Hij stelt voor om meteen na het ontbijt te vertrekken, om de regen die in namiddag kan vallen te vermijden. Hij weet niet zeker of we er zullen vinden, het is nog niet zo heel warm geweest. Bij de deur naar de receptie neemt hij zijn houten wandelstok waarmee hij de bladeren op de grond kan wegharken, zijn twee rieten manden en we zijn klaar om te vertrekken. Rita geeft nog snel een boekje mee over paddenstoelen zodanig dat we de soorten kunnen herkennen. We rijden naar een ander dorp toe, onderweg toont Yiannis ons zijn geboortedorp aan. Na nog een stukje rijden op de grote weg, zegt Yiannis ineens dat we moeten afslaan. We draaien een klein zijweggetje op, dat we zonder zijn aanwijzingen zo voorbij zouden gereden zijn. Hij doet teken dat we nog even door moeten rijden, daar tot aan die schuur. ‘Dit was vroeger een boerderij,’ vertelt hij, ‘ze is nu verlaten’. Achter de boerderij, het beekje over, begint een eikenbos. De bomen hebben opvallend kronkelige en lage stammen. Het mysterieuze eikenbos speelt een spel van schaduw en licht. ‘Laten we hier zoeken.’ zegt hij en hij richt zijn blik naar de grond. Eerst vinden we grote witte, maar die blijken niet eetbaar te zijn. Hij wandelt nog wat verder en gaat door met zoeken. ‘Hier!’ zegt hij ineens. Hij toont ons opgetogen de geelkleurige paddenstoel. Dit zijn de cantharellen!

Nu we gezien hebben waarnaar we moeten zoeken, richten we met z’n allen de blik naar de grond en gaan ook op zoek. De één na de ander riep: ‘Ja, hier! Ik heb er gevonden!’. Het is verbazingwekkend welke vreugde je ervaart wanneer je oog plots valt op een goudgeel kopje dat tussen de eikenbladeren uitsteekt. Ook het zoeken zelf is rustgevend, het slorpt al je gedachten op. Yiannis is tevreden, hij had niet gedacht dat we er zoveel zouden vinden. Onze eerste mand is gevuld. ‘Hebben jullie nog even tijd?’ vraagt hij. ‘Dan gaan we nog naar een andere plaats.’ We zijn intussen helemaal enthousiast en willen graag ook de tweede mand nog gevuld krijgen. Na nog een eindje rijden langs de grote weg, maakt hij met een gebaar duidelijk dat we moeten op kant parkeren, daar waar de weg verbreedt. We stappen opnieuw uit en steken over. Aan de andere kant van de weg bevindt zich een klein bosje, maar het is net iets meer overwoekerd door struiken en onkruid. Langs de berm in het hoge gras, wijst hij ons een wilde asperge aan. Er blijven er niet veel meer over, het seizoen van de wilde asperges loopt op z’n eind. Hoewel vriendelijk kwam Yiannis aanvankelijk nogal terughoudend over. Anders dan de meeste Grieken, loopt hij niet druk gebarend en luidruchtig te babbelen. Ik heb de indruk dat het misschien iets te maken heeft met deze streek, met dit landschap, de stugheid van de bergen lijkt zich te vertalen in hun karakter. Maar nu we voor het eerst met hem op stap zijn, leren we een andere Yiannis kennen. Hij lijkt blij met onze interesse en niet alleen lichten zijn ogen ontzettend op wanneer hij de paddenstoelen vindt, hij vertelt ons ook nu en dan een grappige anekdote. Ik loop naast hem en haast op fluistertoon vertelt hij: ‘Weet je, ik was eens samen met Rita hier in het bos naar paddenstoelen aan het zoeken – ja, dan kibbelen we af en toe want zij is dan zo gefocust op het zoeken dat ze alle richtingen uit gaat (Rita vertelt achteraf dat ze niet meer zonder gsm het bos in gaat) – en ik was even een stuk verderop alleen aan het lopen toen ik links van mij twee meisjes zag zitten. Zij hadden mij niet gezien en hoorden enkel geritsel waarna ze heel hard beginnen schreeuwen zijn. Ik kijk hem vragend aan. ‘Ze dachten dat er een beer zat! Hun gezichten zagen helemaal bleek!’ Ik lach om zijn verhaal. En kijk vervolgens toch snel even rond om te zien of er echt geen beer zit, maar alles lijkt in orde. We gaan verder met onze paddenstoelen zoektocht en vinden er nog enkele. Tot iemand roept dat ze een slang gezien hebben. Ik begin toch maar op te letten waar ik m’n voeten zet. Even later zegt Yiannis dat we kunnen stoppen met zoeken, er zijn niet zoveel paddenstoelen.

Wanneer we terugkeren naar het pad, wijst Yiannis ons ineens een klein schildpadje aan dat op de grond zit. Hij vertelt ons dat je aan de hand van de lijnen op het schild, de leeftijd kan bepalen. We vragen of dit ook voedsel is voor de beren. ‘Ja,’ zegt hij, ‘ze slaan het schild stuk op een rots en eten dan de schildpad op’. We laden de tweede mand in de koffer en vertrekken. Op de terugweg laat Yiannis ons nog even stoppen bij de waterbekkens. Hier stroomt het water van de bergen zo hard, dat het een enorme kracht bereikt waardoor de mensen hierheen komen in de lente om hun tapijten te laten wassen en drogen. Naast de bekkens bevindt zich een graanmolen die nog steeds in gebruik is. Aan de overkant is er een forelkwekerij.

Voor we huiswaarts keren, stoppen we nog bij een monument ter nagedachtenis van het heroïsche verzet van de Griekse soldaten tegen de Italiaanse invasie in 1940. Bovenop de heuvel waar het standbeeld staat, heb je een weids uitzicht. We horen ineens geklingel van schapenbellen. Bij de bergflank aan de overkant volgt een herder zijn kudde schapen. Mijn blik blijft hangen bij dit idyllische tafereel en ik luister naar het zachte gerinkel dat als een watervalletje de groene bergheuvel afklatert. Het is al namiddag en als we nog naar Dodoni willen moeten we gaan. Wanneer de auto het steile weggetje neemt naar het hotel toe en we daarna de manden uit de koffer halen zegt Yiannis op plagerige toon: ‘Laten we één mandje verstoppen en Rita zeggen dat we niet veel paddenstoelen gevonden hebben’. Maar na al die jaren kent ze haar mannetje en komt vlak na ons binnen met de tweede mand.