
Ik schrik wakker van het geluid van een helikopter. Het duurt even voor ik weet waar ik ben. Wanneer ik rechtop kom van de houten bank waarop ik in slaap was gevallen, zie ik voor mij een paar Grieken verzameld bij de reling van de boot. De wind waait hun woorden de andere richting uit, maar aan hun manier van praten en gebaren maken, merk ik dat er wat aan de hand is. Ik sta op en ga kijken. Dikke grijze rookpluimen boven het groene eiland recht voor ons. Het brandt op Alonnisos.
Ik weet dat dat gevaar steeds bestaat in Griekenland. In de zomer wanneer de grond, de struiken en de pijnbomen kurkdroog zijn, is er niet veel nodig om het vuur te laten vatten. Soms gebeurt het door onoplettendheid, een slecht gedoofde sigaret die achteloos wordt weggegooid of wat anders. Soms is er ook sprake van kwaad opzet, iemand die opzettelijk de boel in de fik steekt uit politiek protest of economische overwegingen. Tot hiertoe had ik het nog nooit van dichtbij meegemaakt. Maar nu ik dit zag, besefte ik pas hoe gevaarlijk het kan zijn. Het is onvoorstelbaar hoe één kleine brandhaard zich uitbreidt, hoe snel het vuur zich verspreidt. De helikopters vliegen aan en af, eerst over zee waar ze water scheppen met een grote zak die eronder hangt, dan recht door de rookpluim heen om het opgeschepte water op exact het juiste moment te lossen en zo het vuur te doven. Dit zijn geen piloten, denk ik bij mezelf, dit zijn stuntmannen.



Er ontstaan kale, grijze plekken tussen het groen. Vanop afstand is het goed te zien waar de brand ravage heeft aangericht. Ik heb ineens niet zoveel zin meer om aan te komen op het eiland, ik voel me niet zo veilig. Wanneer we in de buik van de boot wachten tot we aanmeren en de laadklep opengaat, staan rode brandweerwagens als eerste in de rij om eruit te rijden. In afwachting van de actie, werkt de brandweerman in de wagen naast ons gauw nog een donut naar binnen. Je moet lef hebben om dit soort werk te doen en heel veel moed en naastenliefde.
Het verbaast mij dat de brandweerlui al meegekomen zijn vanuit Skopelos, het vuur is dus al een tijdje aan de gang. Ik had ze eerder niet gezien. Ik hoor één van hen uitleggen aan een andere Griek dat ze opgedeeld zijn in units en steeds paraat staan indien een team op een ander eiland versterking nodig heeft. Wat dus hier het geval is. Toeristen zijn reeds geëvacueerd uit een hotel aan de westkust waar de brand zich verspreidt. Ik hoop maar dat ons hotel de andere kant ligt, maar als de wind keert, is dat natuurlijk geen garantie. Ik voel me net iets geruster nu ik zie dat er versterking is, maar of ik deze nacht echt goed zal slapen, betwijfel ik.
Aan de haven bij Patitiri is het gezellig druk en is er van het gevaar weinig te merken. We gaan een autoverhuurkantoor binnen om een auto op te halen. Even later zijn we al op weg. Het eiland is niet groot en na zo’n kleine tien minuten komen we al aan bij de oude stad waar we een kamer geboekt hebben bij Konstantina Boutique Studios. We rijden tot bij de oude stad, tot we merken dat we met de auto niet verder kunnen en we te voet naar de studio’s moeten. Dus laten we de auto achter op de dichtstbijzijnde parking en gaan eerst zonder koffers op verkenning. Een mens leert al doende. Ik herinner mij een keer op Kreta waar het sleuren met de valies door de nauwe steegjes, een grote schaafwonde langs de zijkant van mijn knie had opgeleverd. We klimmen langs kleine paadjes tussen de huizen en patio’s door. Er is één geur die overweldigt, hij is zoet en fruitig. Ik hoef niet lang na te denken wat het is, heel het dorp staat vol heerlijk geurende vijgenbomen. Ondertussen zijn we nog steeds op zoek naar onze verblijfplaats, zoals dat gaat in Griekenland zijn er weinig straatnaamborden of huisnummers. Je krijgt de naam van het dorp en daarmee moet je het doen. Dus spreken we een beetje vermoeid een toevallige passant aan. De mevrouw is Engelse en legt ons vriendelijk uit dat we de afslag moeten nemen bij de waterput. Ze lijkt een habitué, misschien woont ze hier wel. Pas later zullen we merken dat het dorpje wel meer Engelse inwoners heeft. In ieder geval ze heeft ons goed op weg geholpen, want om de hoek zie ik ineens de naam in sierlijke letters op een witgekalkte muur verschijnen. Konstantina, de gastvrouw, komt ons onmiddellijk tegemoet. ‘Welkom! Waar waren jullie? Ik probeerde jullie te bellen.’ We vertellen dat we even hebben moeten zoeken. ‘Oh wat jammer, ik had jullie nog gemaild dat ik jullie kon oppikken.’ Nu ja, dat zie je niet als je internet niet ingeschakeld is op je telefoon. ‘We hebben je gevonden, het is oké!’, stellen we haar gerust.



Ze neemt ons meteen mee naar de kamer zodat we ons kunnen installeren. Wat is het hier mooi, de kamer is prachtig ingericht, er is een groot zacht bed en een balkon met uitzicht, jawel, over het hele dorpje met zijn vele vijgenbomen tot aan de azuurblauwe zee. Ik hou enorm van deze vergezichten, wanneer het blauw van de zee overgaat in het blauw van de hemel en je blik eindeloos kan reizen. Dit soort wijdsheid geeft mij een gevoel van vrijheid en geluk. En wat een stilte, het is al na de middag, bijna alle luiken van de huizen zijn dicht tegen het felle zonlicht, het lijkt alsof hier niemand woont. Het enige wat je wel hoort, is het ritmische tzi-tzi, tzi-tzi, tzi-tzi van de cicaden. Konstantina wandelt terug de gang in terwijl ik haar hoor praten in het Grieks. Misschien is haar man daar. Wat vreemd zou zijn, want ze zegt op berispende toon dat hij niet in de kamer mag komen. Bij het balkon wordt het raadsel me ineens duidelijk, terug binnen loopt in haar kielzog een klein bruinwit hondje. ‘Ela Argo!’ roept ze waarna hij kwispelend mee terug de kamer uitgaat. ‘Noemt jouw hond Argo?’ roep ik uit. ‘De onze ook!’ ‘Dat meen je niet, ik krijg helemaal kippenvel!’ Ik vertel haar dat ik hem heb genoemd naar Odysseus z’n trouwe viervoeter, waarop ze mij toevertrouwt dat ook zij namen kiezen uit de Odyssee. En dat ze binnenkort grootmoeder wordt en haar kleindochter een naam zal krijgen die nog niemand in het dorp heeft. Ik glimlach naar haar. Zij naar mij. ‘Hebben jullie gehoord van de brand?’ verandert ze nu plots van onderwerp. We vertellen dat we alles gezien hebben vanop de boot. Ze vraagt naar de ravage en of we een foto hebben. ‘Ik krijg er helemaal kippenvel van’, zegt ze nu voor de tweede keer en ze wijst naar de opstaande haartjes op haar arm. Ik bedenk dat iemand die zo vaak kippenvel krijgt, een emotionele, empathische vrouw moet zijn. Dat ligt mij, mensen die emotie durven tonen. Dat is nu eenmaal iets waar Grieken goed in zijn en niet in het minst één van de vele redenen waarom ik van hen hou.
‘De brand is al sinds gisteren aan de gang, we kregen het niet onder controle. Er is een hotel met toeristen geëvacueerd. We roken de verbrande geur tot hier. Het maakt me bang.’ ‘Er zijn brandweermannen meegekomen,’ zeg ik haar bij wijze van geruststelling. Dat ze durft zeggen dat ze bang is, doet mij minder alleen voelen. ‘Dat is goed. Hopelijk krijgen ze het vandaag onder controle. Ik hoop dat het vandaag of morgen regent.’ Dat hoop ik normaal gesproken niet, niet hier in de zomer, maar nu voor één keer echt wel.


We gaan terug naar de auto om de koffers te halen. Maar het is ondertussen ver over enen en we hebben nog niet gegeten. Iets verderop ligt een pleintje in de schaduw van platanen. Er staan kleine tafels met pastelgroen geschilderde stoelen. Naast de smalle weg staat een stenen muurtje met daarnaast een afgrond naar zee. Het lijkt alsof ik in een schilderij zit, met als achtergrond de donkerblauwe zee die zich achter de rotsen eindeloos uitstrekt en aan de horizon versmelt met het felblauw van de lucht. We bestellen ‘kolokithokeftedes’, ‘courgettekoekjes’ die geserveerd worden met verse tzatziki en Grieks bier. De grauwheid van de ochtend lijkt ineens weggevaagd in dit warme Griekse middaglicht.
Na de late lunch rijden we met de auto toch de oude stad in, Konstantina heeft ons een route uitgelegd zodanig dat we niet heel ver met de koffers moeten sjouwen. We kunnen uitladen en rechtsomkeert maken want er is geen plaats om de auto te parkeren. Het is nog steeds stil in het dorp. We gaan even zitten op het balkon, laten onze blik dwalen over het landschap, doen niets. Onder mij hoor ik gerommel. Ik buig over de reling. Een kat is op de rode dakpannen gekropen van het afdakje eronder. Er is nog steeds geen mens te bespeuren. Ik ga douchen. Wanneer ik terugkeer naar het balkon om mijn handdoek uit te hangen en te laten drogen in de wind, is de hemel roze gekleurd. Het mooie Griekse avondlicht, wanneer de zon bijna ondergaat in zee en haar laatste stralen werpt voor het nacht wordt. Alles wordt zacht ’s avonds, het licht, de hitte, de geur van vijgen en jasmijn. Ook de cicaden zijn opgehouden met zingen. Het is het moment waarop het dorp terug tot leven komt en de stilte wordt geruild voor de bruisende gesprekken van de Grieken die nu naar buiten komen.

We gaan een restaurantje doen in de haven van Patitiri. Het is hier gezellig druk, de sfeervol verlichte terrassen zit vol, gelukkig vinden we nog een tafel vrij. We eten verse vis en maken plannen voor devolgende dag. Die avond slaap ik zalig aan één stuk door.
We hebben geen ontbijt gereserveerd, in plaats daarvan gaan we naar de bakker in het dorp. Het is een klein winkeltje, maar er is genoeg om uit te kiezen. Ik vind het altijd leuk om iets te proeven wat ik nog niet ken. We bestellen een paar gebakjes, twee koffies en een zakje met koulourakia om later op te eten. Er is een klein terras en we gaan even zitten in de zon. Konstantina vertelde ons deze ochtend dat ze had gehoord dat de brand onder controle was, maar dat het waarschijnlijk wel ging om kwaad opzet. Ik kan dit niet goed begrijpen, wie doet zoiets? Als je ziet hoeveel schade je aanbrengt aan je eigen, mooie groene eiland en hoeveel mensen je zo in gevaar brengt.

Na het ontbijt gaan we op pad. Vandaag willen we een leuk strandje vinden om te zwemmen. Onze eerste stop is Tsoukalia Beach. Niet omdat dit een geweldig strand is, maar omdat ik een pijl had gezien met ‘archeological excavation’. Nu moet je weten, als ik dergelijke pijl zie, dan ben ik niet te houden en wil ik kost wat kost tot bij de opgraving komen. Dat dat in Griekenland niet altijd even vanzelfsprekend is, zullen sommigen van jullie misschien wel weten. En dat je soms ook helemaal geen ‘archeological excavation’ vindt ook. Zoals nu dus. Ik speur heel het terrein af, maar zie nergens een overblijfsel, een zuil of een stuk steen dat er ook maar een beetje kan op wijzen. Ik zie enkel een windmolen. Hoewel deze waarschijnlijk ook al een beetje oud is, kan het niet dit zijn wat bedoeld werd. Een beetje teleurgesteld wandel ik langs het keienstrand. Tot mijn reisgenoot ineens uitroept: ‘Kijk daar, een zeehond!’ ‘Wat?’ roep ik terug, zijn woorden niet goed horend door de felle wind. ‘Een zeehond!’

Ik draai me om en kijk in de richting waar hij kijkt. Ik zie niets. Ik kijk weg en kijk terug. ‘Jawel, een zeehond!’ Nu ineens merk ik zijn zilvergrijze kop op tussen het witte schuim van de golven. Ik kan het haast niet geloven. Alonnisos heeft inderdaad een Marinepark om deze dieren te beschermen in hun natuurlijke biotoop, maar dat ik er daadwerkelijk één zou zien en van zo dichtbij had ik nooit verwacht. Ik ga zitten op een rots in de buurt en kijk naar hem. Met zijn logge lijf probeert hij zich uit het water te hijsen. Na enkele pogingen, is hij uit de golven op het strand geraakt. Met zijn ogen dicht ligt hij nu even te rusten. Zijn zilvergrijze vacht glinstert in het zonlicht. Hij komt nog wat dichterbij. Ik weet niet of ik kan blijven zitten, of het dier zal aanvallen of gewoon gezelschap wil. Ik waag het erop en blijf rustig zitten. Zijn ogen zijn pikzwart. Af en toe knippert hij ze open en kijkt mij recht aan. Het is alsof we communiceren, vrienden worden met elkaar. Je zou me misantroop kunnen noemen, omdat ik soms het gezelschap van dieren prefereer boven dat van mensen. Omdat ze mij vlugger lijken te begrijpen, mijn emoties sneller aanvoelen en hun liefde onvoorwaardelijk is. Ze stellen niet teleur en doen niets opzettelijk. Ze kunnen niet liegen. Ze kunnen ook niet praten. Misschien als ze zouden kunnen praten dat ze zouden kunnen liegen, maar ook dat betwijfel ik. En hoewel ze niet kunnen praten, communiceren ze wel. Na een tijdje heeft hij er genoeg van en glijdt weer in zee. Hij verdwijnt onder water. Ik probeer nog te zien waar hij heen gaat, maar door zijn grijze vacht valt hij helemaal niet op. Geen archeologische opgraving deze keer, maar wat een unieke ervaring!

We rijden terug richting oostkust en komen zo bij een strand dat ‘Xrusi Milia’ heet. Het is er zo mooi dat we onmiddellijk beslissen er te gaan zwemmen. Okerkleurige rotsen begroeid met groene, heerlijk geurende pijnbomen die tot aan het water reiken. Fijn goudkleurig zand zoals de naam deed vermoeden. Een turquoise zee die zo helder is dat je de bodem ziet. We spreiden onze handdoeken uit op het warme zand en gaan liggen. Ik hoor het ritmische geruis van de zachte deining, het aanspoelen en wegebben van kleine witschuimende golfjes. En ik hoor ook het al even ritmische gezang van de cicaden. Wanneer ik het te warm krijg, stap ik op blote voeten door het zachte zand. Bij de waterlijn hou ik halt. Er zijn van die mensen die zomaar het water in kunnen, zonder aarzelen, zonder verkrimpen. Ik niet. Bij mij duurt dit minutenlang tot ik stukje bij beetje ondergedompeld geraak. Meestal, wanneer ik tot aan mijn middel in het frisse water ben, dan neem ik een grote hap lucht, – alsof ik zou gaan duiken, maar dat doe ik niet, ik hou niet van water in mijn oren – hou mijn adem in en gooi mezelf de zee in. Vervolgens gil ik – aaaa het is koud – en spartel ik om terug op temperatuur te komen. Het is weinig elegant, vermoed ik, maar het is niet anders. Eens in het water is het perfect, ik zwem, buitel, drijf en droom. Voel de zon op mijn gezicht. Smaak het zout op mijn lippen. Nu kom ik er niet meer uit. Ik kijk door het heldere water heen naar de bodem, zie kleine visjes passeren. Ik kijk naar de helderblauwe hemel, naar de groene pijnbomen bij het strand. Ik laat mezelf zakken tot mijn grote teen net de bodem raakt. Ik ga liggen op mijn rug en dompel mijn haren onder. Ze verkoelen mijn hoofd. Wanneer ik moe getrappeld en gezwommen ben, waad ik terug naar het strand. Het water is een heel eind ondiep. Ik ga liggen en laat mezelf drogen in de zon. Het achtergebleven zout kristalliseert op mijn huid. Mijn voeten zitten onder goudkleurige zandkorrels. Stel je voor, denk ik telkens weer, dat je hier woont en elke ochtend wakker wordt met dit zicht, hoe fantastisch moet dat zijn!

We vergeten de tijd. Het is onze maag die ons eraan herinnert dat het middaguur lang voorbij is en het wel tijd wordt om iets te eten. In Griekenland is het middaguur gelukkig heel rekbaar. Ook om vier uur kan je nog lunchen. Bij de toegang naar het strand zagen we een kleine taverne. We gaan de trappen omhoog en gaan zitten op het terras vanwaar je een prachtig uitzicht hebt over de hele baai. Een jong meisje bedient ons, ze is heel vriendelijk en zorgt voor een vlotte service. Het eten is lekker en helemaal niet duur, een echte aanrader. Na de lunch keren we nog eens terug naar het strand. De dag glijdt zalig weg al badend, slapend en mijmerend.

Bij terugkomst begroet Argos ons kwispelstaartend vanop het terras. Konstantina zit waarschijnlijk aan haar bureautje bij de receptie. Na een verkwikkende douche, kiezen we deze avond voor een restaurantje dichtbij in het dorp. De avond eindigt met ‘tsipouro’. Dat zegt genoeg.
Vannacht heeft het fel geonweerd. De regen waarop Konstantina hoopte, is gekomen. Ik gooi de balkondeuren open en een koele wind waait de kamer binnen. Het temperatuurverschil doet me rillen. Onweer en regenbuien lijken altijd veel forser in Griekenland. Doordat je ver kan kijken, zie je hoe de grote donkergrijze wolken komen aandrijven. Hoewel de regen goed is voor het eiland, is het toch ook een beetje een domper op mijn humeur. Geen strand vandaag. Maar wat kunnen we wel doen dan? We besluiten om wat rond te rijden met de auto, wat dorpjes te bezichtigen. Eerst halen we ons ontbijt bij de lokale bakker. Het lijkt me leuk om tot het uiterste punt in het noorden van het eiland te gaan, daar waar de weg ophoudt. Hoe verder we gaan, hoe slechter het wegdek lijkt te worden. Soms zijn er diepe putten of liggen er grote keien of rotsblokken die van de flanken zijn losgekomen. We komen haast niemand tegen. Slechts één keer zien we een kudde geiten.




De weg eindigt in het dorpje Diafano. Er is niemand. We lopen langs de betonnen steiger waar slechts enkele kleine vissersbootjes liggen aangemeerd. Boven ons pakken donkere wolken weer samen. Het duurt niet lang of het begint te druppelen. We keren terug naar de auto. Op de terugweg houden we halt bij een groot bord langs de weg waarop een wandelroute staat aangeduid. Ook hier zijn er heel wat hiking trails. Jammer genoeg zijn we er niet op voorzien. Ik ben nieuwsgierig en wandel een klein stukje het bos in. We rijden verder en stoppen bij het dorpje Steni Vala. De regen is ondertussen opgehouden, maar de hemel ziet nog steeds loodgrijs. We lopen langs de kade waar de ene vistaverne naast de andere zich bevindt. Er is geen kat te bespeuren. De straten zijn leeg, de restaurants evenzeer. Even verderop zien we vissers hun lading verse vis naar binnen brengen. Ik vraag mij af wie die vis gaat eten. Ik vind het hier net iets te verlaten en wil liever doorgaan. Bij het volgende dorp vinden we een vistaverne waar enkele Griekse families zitten te lunchen. We kiezen een tafeltje dichtbij de zee en genieten van heerlijke vis.



Na de lunch gaat het weer regenen. Er valt niet veel te beleven. Terug in de oude stad gaan we in het meest gezellige koffiehuis ‘Piperi’ zitten en slurpen de druilerige namiddag weg met een warme cappuccino. In de vooravond wandelen we naar het hoogste punt in het dorpje. We ontdekken nog meer leuke restaurantjes en winkeltjes. De tafels lijken allemaal gereserveerd. Jammer. Omdat het terug is gaan regenen en we geen zin hebben in een grote maaltijd, gaan we zitten op het met plastic zeil overdekte terras van de pita-bar. Enkele mannen komen toe om naar een voetbalmatch te kijken. Het grote tv-scherm wordt naar binnen verhuisd aangezien het zeil wat lekt. De Griekse pita en het bier smaken. Zo tussen de Grieken die voetbal kijken, een biertje drinken en roken, lijkt het wel of we hier ook wonen. Wanneer je toegelaten wordt tot de alledaagsheid, tot hun leefwereld, is het alsof je ophoudt met reizen en je een beetje local wordt.


De volgende ochtend gaan we een laatste keer langs bij de bakker die ons inmiddels herkent. We nemen een zak met kleine koekjes mee voor op de boot. We namen afscheid van onze vriendelijke gastvrouw Konstantina en haar hondje Argos en het naar vijgen geurende dorp. Na een boottocht van een paar uur die ik voornamelijk wegslaap op de harde, oranje plastic stoelen, staan we terug op het vasteland. In Volos is de zon door de wolken gebroken. Tijdens onze wandeling langs de pier, verschijnt een grote regenboog aan de hemel. De terrassen zitten afgeladen vol. Grieken drinken koude koffie, spelen tavli, praten luid of telefoneren nog luider. Het is weer wennen aan de drukte van de stad. Ik ben al ongeduldig naar devolgende bestemming.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.