Hiking met Manolis in Zagoria – de Vikos kloof

20160507_100909Vandaag hadden we opnieuw afgesproken met gids Manolis die ons de dag ervoor meegenomen had voor een hike langs de verschillende dorpen in de Zagori met hun karakteristieke, oude bruggen. We zouden elkaar ontmoeten in het dorp Monodentri waar de hike door de Vikos kloof begon.

Tijdens de eerste tocht had ik Manolis geïnformeerd naar de moeilijkheidsgraad van de hike door de kloof. Ik vroeg hem of het enigszins vergelijkbaar was met de Samaria kloof in Kreta. Hij had toen lichtjes hoofdschuddend gereageerd. Ik bekende dat ik toch niet helemaal zeker was of ik de tocht wel zou kunnen. ‘Als jullie stappen zoals vandaag zal het wel lukken. Trouwens, veel hangt ook af van je psychologische ingesteldheid.’ Hij had waarschijnlijk gelijk. Helaas had ik een slapeloze nacht achter de rug en had ik spierpijn van de vorige tocht, maar ik was vastberaden. Nu ik hier was, zou ik de kloof doorlopen.

20160507_105441Aangekomen in Monodentri waar we hadden afgesproken, was Manolis nergens te bespeuren. We stapten uit om een kijkje te nemen en werden vriendelijk aangesproken door een koppel Amerikanen op leeftijd. Ze wensten ons veel succes en verzekerden ons dat het echt de moeite waard was. Het liep al tegen half tien. We hadden afgesproken om negen uur, we begonnen het vreemd te vinden dat Manolis er nog steeds niet was. Dus besloot één van ons hem gauw even te bellen. ‘Hello, is it Manolo the guide? We had an appointment…’ Hoewel ik Manolis door de telefoon hoor schreeuwen, is hij moeilijk verstaanbaar. Ik maak er uit op dat we wel in het goede dorp zijn, maar niet op de juiste plaats. We kruipen allen weer het busje in en rijden een klein stuk terug naar beneden waar de ‘plateia’ is. Gelukkig zien we daar Manolis al zwaaiend staan. We parkeren naast zijn pick-up truck. ‘Are you guys ready?’ Gezien de tocht zo’n zes à zeven uur in beslag zal nemen, is het belangrijk op tijd te vertrekken. We nemen onze rugzakken uit de auto en de houten wandelstokken die we van Yiannis hadden meegekregen deze morgen. We lijken net moderne herders. Maar dat de stokken echt wel handig zijn, zal gauw blijken.

We lopen een kort stuk langs een wandelpad waarna we uitkomen bij een soort trap die uit rotsblokken bestaat. Hier begint de afdaling naar de kloof. Het herinnert mij meteen aan de Samaria kloof waar je vanaf het Omalos plateau afdaalt via de ‘Xyloskala’, een ‘houten trap’ naar de kloof zelf. Het is opletten geblazen, de afgesleten rotsblokken zijn vochtig en glad. Af en toe houdt Manolis halt om een bloem of plant aan te wijzen zoals wilde orchideeën waarover hij ons dan kort iets uitlegt. De kleine pauzes zijn welkom. Ik vermoed dat we al zo’n kwartier dalen. Mijn kuiten en knieën zijn beginnen trillen en ook mijn tenen doen pijn in mijn schoenen.

Ik ben blij als we de kloof zelf bereiken en verbiedt mezelf te denken aan het feit dat we straks ook terug omhoog moeten. We lopen alleen, er lijkt verder niemand hier. Manolis zegt dat het eerste deel van de tocht het zwaarst is, in de namiddag komt een gemakkelijker stuk. Het duurt niet lang of we staren met opgeheven hoofd naar de indrukwekkende rotspartijen die hoog boven ons oprijzen. Beneden buldert het water van de rivier. De wanden langs de bedding zijn begroeid met struiken en lage bomen. In de bedding zelf liggen grote, witte keien. Soms wordt de loop van de rivier onderbroken door grote rotsblokken die beneden zijn gevallen. Het schuimende water beukt er woest tegenaan. Al stappend door deze adembenemende natuur, voel je je als mens heel klein. Hier is de natuur heer en meester.

We volgen een pad dat hoog langs de bedding loopt. We moeten dalen en klimmen, over en onder boomstammen kruipen. Op een bepaald moment verandert het parcours van level. Doordat het water nog vrij hoog staat, moeten we hier en daar over grote rotsblokken klimmen. Dan ineens komen we aan een steile wand die versperd lijkt, aan de ene kant kolkend water, aan de andere hoge rotsblokken. Wanneer we naderen, wijst Manolis ons op een touw dat vastgehaakt zit aan de wand. Er is ook een soort net bevestigd waaraan we ons kunnen vastgrijpen. Mijn keel knijpt dicht. Hoe geraak ik daarover? Wat als ik uitglijd? Maar er is geen andere weg, we moeten klauteren. Ik grijp het touw vast en zoek waar ik mijn voeten kan plaatsen. Het lukt! Voor ik het weet bereik ik de overkant. Het voelt als een kleine overwinning op mezelf. En op één of andere manier herontdek ik ook het kind in mij, want ik deed toen ik klein was niets liever dan overal opklauteren en in klimmen. Even verder moeten we nog eens over hoge rotsblokken. We helpen elkaar, steken een hand uit om de ander erover te helpen. Manolis, die als geoefende hiker de hindernissen zo genomen heeft, neemt foto’s van onze klauterpartijen. Onze inspanningen worden beloond, we zijn aangekomen bij een plaats waar de rivier tussen de hoge rotsblokken een soort zwembad heeft gevormd. Wanneer de temperatuur hoger is, kan hier worden gezwommen. Nu wij hier zijn, is het water nog veel te koud. In plaats van te zwemmen, klimmen we met z’n allen op een hoge rots als een soort uitkijkpunt. Manolis neemt nog een foto. Daarna zet hij er weer stevig de pas in.

We stappen nog een uurtje en komen dan bij een plaats waar er een kraantje is met bergwater. Onze gids stelt voor om hier te lunchen. We zoeken elk een plekje om te gaan zitten en verdelen het lunchpakket dat Rita voor ons heeft gemaakt. We hebben broodjes en overgebleven, rood geverfde Paaseieren. Ik heb geen honger, maar dwing mezelf toch iets te eten. De appel houd ik voor straks. Het duurt niet lang of er komt een andere groep aan. Manolis staat recht en vraagt of we kunnen vertrekken. Hij blijkt ook één van die mensen te zijn die de rust van de natuur verkiezen boven het gekwetter van mensen. Het kan ook bijna niet anders. Wie in deze desolate streek woont, moet wel van alleen zijn en stilte houden. Ik ben ook blij dat we vertrekken. Omdat ik ook het liefst in stilte verder wandel en omdat door het zitten mijn lichaam afkoelt en mijn spieren verstrammen. Onze flessen hebben we bijgevuld met fris bronwater. We kunnen verder. Manolis zet er weer stevig de pas in. Het bos en de stuiken worden steeds dichter, het lijkt bijna een jungle. De flanken zijn hier dichtbegroeid met een plant die witte bloemen draagt. Hij scheurt een blad af en laat er ons aan ruiken. ‘Wat denken jullie dat dit is?’ Wanneer we er één voor één aan ruiken, dringt de herkenbare geur van look onze neusgaten binnen. ‘Dit is daslook,’ verklaart Manolis, ‘we gebruiken deze plant vaak in salades.’

Het pad dat parallel loopt met de rivier is echter goed begaanbaar en er zijn nu weinig hoogteverschillen. Een keer versmalt het pad erg en wanneer we langs de wand stappen, rollen witte kiezelstenen de afgrond in. Daarna volgen open plekken die ons een prachtig uitzicht bieden op de majestueuze rotsen. Manolis toont ons de kleurverschillen in de rotsen aan die wijzen op telkens andere geologische tijdperken. De uitleg is boeiend. De open plek die afgezoomd wordt door struiken is ook de ideale gelegenheid om je achter de bosjes te verbergen en vlug een sanitaire stop te maken. Ook dat is wandelen in de natuur. We zijn niet ver meer af van een splitsing. Het ene pad maakt een kleine ommetoer en komt uit bij de bron waar de Voidomatos rivier ontspringt. Manolis zegt dat het de moeite waard is, want het water heeft speciale kleurschakeringen, maar hij twijfelt. Met zijn ogen speurt hij de hemel af. Dikke loodgrijze wolken komen onze richting uit. Ze hebben onweer voorspeld. En als we niet tijdig de kloof uit geraken, wordt het gevaarlijk. We beseffen niet echt wat het gevaar precies inhoudt, maar Manolis wordt er in ieder geval heel onrustig door. Het zou jammer zijn mochten we de bronnen niet zien, maar gezien zijn ervaring als gids vertrouwen we op z’n oordeel.

Aangekomen bij de splitsing, werpt hij nog een onderzoekende blik op de hemel. ‘Kom, laten we snel gaan kijken.’ We slaan het pad in richting de bron van de rivier. Wat ben ik blij dat we hierheen zijn gegaan, het is werkelijk prachtig! Op de plek waar de bron ontstaat, heeft het water een diepblauwe, turquoise kleur. Verder weg van de bron, gaat het blauw over in wit schuim, dat op zijn beurt weer overgaat in compleet transparant water. Je ziet de volledige ondergrond en afhankelijk daarvan kleurt het water bruin van de keien of eerder groen van het mos dat erop groeit. Ook andere mensen genieten in stilte van dit prachtig stukje natuur. Ik vraag of hij geen verhalen kent over de Naiaden, de riviernimfen. Dit lijkt me de ideale plek. Maar daar heeft hij geen weet van. Sommigen hebben hun stapschoenen uitgedaan en baden hun voeten in het verkoelende water.

20160507_14133920160507_145830Een donderslag weergalmt. Manolis richt z’n ogen naar de hemel. ‘Let’s go guys!’ We zouden wel nog wat langer willen blijven, maar het onweer nadert. Het laatste deel van de tocht is aangebroken. Het landschap verwijdt zich en voor ons richt een immens hoge rotswand zich op. Ik zie een smal pad tussen de begroeiing dat naar boven slingert. Ik denk nee, dit kan toch niet waar zijn! De moed zinkt mij letterlijk in de schoenen, mijn benen voelen zwaar als lood, ik heb geen energie meer. ‘Hoe geraak ik hier ooit boven?’ vraag ik me af. Dit is het verschil met de Samaria kloof, daar hoef je niet terug omhoog om eruit te geraken. Je komt aan bij de Libische Zee waar je gewoon de boot terug neemt. Maar hier niet, de enige weg eruit is klimmen. Ik begin, langzaam, ik probeer niet omhoog te kijken, ik wil niet zien hoever het nog is, ik probeer ook niet omlaag te kijken want dan begint het te duizelen. Het pad is smal, langs de kanten groeit laag struikgewas en een zee van gele bloemen. Er is niets om je aan vast te grijpen. Ik kom maar moeizaam vooruit. Twee van onze groep hebben zich losgerukt, ze klimmen alsof het niets is, ik bewonder hen. Het enige wat voor mij telt, is boven geraken. Traag maar zeker. De grijzen wolken hangen samengepakt boven ons, af en toe weergalmt een donderslag en het is beginnen druppelen. De rosten van het nauwe pad worden nat en glibberig. Dit is dus wat het gevaarlijk maakt. Ik duw mezelf naar boven, hap naar adem. Manolis loopt net iets voor me en wacht me op terwijl hij ondertussen naar de bloemen kijkt. ‘Heb je hoogtevrees?’ ‘Niet echt.’ zeg ik. ‘Neem anders maar m’n nordic stick, je zal meer greep hebben.’ Ik betwijfel of het ding me zal helpen, maar ik neem het toch maar aan. ‘Geef me je rugzak.’ zegt hij vervolgens. Ik schud m’n hoofd. ‘Het zal je helpen als je me de rugzak geeft.’ Ik voel me zwak. Met tegenzin geef ik hem de rugzak. Ik richt m’n hoofd op, bijna de helft. Ik hijg als een losgeslagen hond en het zweet parelt m’n gezicht af. ‘Slowly, but I will get there.’ Manolis glimlacht en knikt bemoedigend. Ik bijt door, maar doordat ik me zo hard concentreer op het fysieke, heb ik nauwelijks nog energie om de omgeving in me op te nemen.

Uiteindelijk bereik ik de top. Ik heb het gehaald. Met z’n allen hebben we de Vikos kloof overwonnen. Volgens het Guinness book of records is dit de diepste kloof ter wereld. We mogen fier zijn! ‘Well done!’ juicht Manolis naar ons, ‘you’ve made it!’ Er is terug genoeg energie om te lachen. Manolis’ vriend staat al te wachten, hij zal ons met een busje terug naar Monodentri brengen. Ik ben beplakt en bezweet, ik verwacht misselijkheid van de te grote inspanning, maar die blijft uit. De twee vrienden babbelen enthousiast de hele rit terug in het Grieks met elkaar. Ik staar door het raam, naar de bergen, zonder echt te horen wat ze zeggen.

Terug in Monodentri stellen we voor om samen nog iets te gaan drinken. Manolis stemt in, maar z’n vriend moet ervan door. Hij stelt voor om naar het cafeetje te gaan in Kato Pedina, Mesochori genaamd, wat hij ons de dag voorheen al had aangeraden om te doen. We zeggen dat we er al heen waren geweest en gerust nog eens wilden terugkeren! De zon was inmiddels terug door de wolken gebroken en we gingen op het terras zitten. De gastvrouw onthaalde ons vriendelijk. We bestelden wijn en enkele mezzedes. Een stoutmoedige kat kwam janken om eten. Ze liep geërgerd rond en daagde de hond uit die bij de deur lag. Toen die reageerde, klauwde ze met haar poot naar z’n snuit waarop die klaaglijk begon te janken. Ze kwam miauwend terug naar onze tafel. Manolis vroeg of we het oké vonden dat hij haar een stuk brood gaf. Er waren twee dingen die mij verbaasden. Ten eerste een Griek die zich ontfermde over een straatkat en ten tweede dat deze kat brood at. In de Zagori is alles anders. Ze liet ons en de hond verder met rust. We vroegen Manolis hoe het met z’n bijen was en stelden hem vragen over de tocht naar het ‘Drakolimni’, het Drakenmeer. Jammer genoeg was het nog te vroeg in het jaar om erheen te gaan. Hoog op de Timfi berg lag er nog sneeuw en de berghut was nog niet geopend. De tijd gleed voorbij en na nog een tweede fles wijn en nog meer mezzedes, werd het dringend tijd om te vertrekken. Rita en Yiannis zouden vast al wachten met het avondeten.